Gisteravond was poging drie om zo’n vermaledijde karper uit de Friese boezem te trekken. Dezelfde stek als de vorige keer, alleen voerde ik nu drie keer, en een stuk meer. In vier uurtjes vissen moesten er dan toch wel twee karpers op de kant komen? Half werk, daar hou ik niet van.
Met de dreg had ik de stek zorgvuldig uitgekamd en me ervan verzekerd dat er geen obstakels in de buurt lagen. Door de lijn met peildobbers van de bodem te tillen, werd de kans op vasthaken onder mosseltjes ook vrijwel nul. Alles onder controle.
Het was tegen 9 uur ’s avonds dat het wachten kon beginnen. Dat nog geen vijf minuten na aankomst een veel te dure sloep met een stel opgeschoten jongens besloot de brug naast mijn visstek tijdelijk tot hangplek te bombarderen, bracht me niet van slag. De luide muziek uit de sloep kon me ook niet deren, evenmin als het gerommel met de ankerketting op het polyester. Toen twee spinhengeltjes tevoorschijn werden gehaald en er volslagen kansloos en vruchteloos een half uurtje alle kanten op werd gegooid met kunstaas, kon ik me alleen maar verbazen over zo weinig inzicht. Pas toen herhaaldelijk naar mij werd geschreeuwd en het kunstaas zo ongeveer op mijn peildobber landde, had ik het even moeilijk. Gelukkig verdween het stupide gespuis tegen tienen.
Een snoekvisser die meteen daarna langskwam had tenminste nog het fatsoen wat rekening met me te houden. Hij hield afstand, ving natuurlijk ook niets, maar daar kon hij weinig aan doen. Rond half elf verdween ook deze concurrent, en daarna werd het rustiger. Het verbaasde me weinig dat even later een aanbeet kwam. Helaas was het een brasem, maar meer bewijs dat al het voer weg was, hoefde ik niet.
Ik ververste het aas, gooide er nog wat voer omheen en ging er eens goed voor zitten. Het duurde nog een uurtje, en toen kwam de aanbeet. Ik was net wat aan het indommelen. De hengels staan vast, de baitrunner-slip strak. De hengel werd kromgetrokken, de slip begon te krijsen. Karper — verwacht, maar toch een verrassing! Ik schoot overeind en pakte de hengel, klungelde even wat met het elastiek om het handvat. Toen ik de hengel na een paar tellen rond probeerde te trekken, wist ik het al: de vis was gevlogen. Dit is botte pech; als een vis zich goed haakt, schiet-ie er echt niet af.
Ik ben tot ongeveer 01.00 uur blijven zitten, klaarwakker, maar de enige ‘aanbeet’ die ik nog kreeg, kwam van een vissersbootje dat besloot door mijn lijn te varen. Mijn waarschuwingen werden door de neanderthaler vakkundig genegeerd. Mijn hengel wist ik nog te redden, maar onderlijn, leader, lood — alles was weg. De booteigenaar heeft geen seconde het gas losgelaten of bijgestuurd. Op mijn verontwaardigde opmerkingen werd louter gereageerd met keelklanken, geen medeklinker te herkennen. Tegen zoveel onbenul ben ik niet bestand.
Hoe nu verder?
Deze stek laat ik voorlopig met rust. Het is tijd mijn heil dichter bij huis te zoeken. Niks vangen vind ik niet erg, maar aan drukte op mijn stek heb ik een broertje dood. Tijd dus voor een andere aanpak. Ik ga naar de tekentafel. Binnenkort meer!